-
1 uit het veld slaan
uit het veld slaan -
2 uit het veld slaan
гл.перен. сбивать, смущать -
3 uit het veld slaan
v. disconcert -
4 zich nergens door uit het veld laten slaan
zich nergens door uit het veld laten slaanDeens-Russisch woordenboek > zich nergens door uit het veld laten slaan
-
5 veld
♦voorbeelden:in geen velden of wegen was er iemand te zien • on n'apercevait âme qui vivemagnetisch veld • champ magnétiqueeen veld met tarwe • un champ de bléop het veld werken • travailler aux champshet leger te velde • l'armée en campagnetegen iets te velde trekken • se mettre en campagne contre qc.in het veld zijn • être sur le terraineen speler uit het veld sturen • exclure un joueuruit het veld slaan • 〈 letterlijk〉 mettre en déroute; 〈 figuurlijk, verlegen〉 décontenancer; 〈 in de war〉 dérouter -
6 démonter
démonter [deemõtee]v3) demonteren, uit elkaar halen -
7 désarçonner
-
8 сбивать
v1) gener. afdingen (öåíó), afslaan, doorlopen, ineenslaan, neerschieten (выстрелом), neerslaan, (iem.) van de goede weg afbrengen, (iem.) van het goede pad afbrengen, afhouden (с пути), afsteken, beknibbeien (öåíó), karnen (масло), neervellen, omgooien, slaan (масло)2) liter. uit het veld slaan -
9 сбивать
v1) gener. afdingen (öåíó), afslaan, doorlopen, ineenslaan, neerschieten (выстрелом), neerslaan, (iem.) van de goede weg afbrengen, (iem.) van het goede pad afbrengen, afhouden (с пути), afsteken, beknibbeien (öåíó), karnen (масло), neervellen, omgooien, slaan (масло)2) liter. uit het veld slaan -
10 смущать
v1) gener. beduivelen, beduvelen, overbluffen, verbluffen, generen, in de war brengen, in verlegenheid brengen, verbijsteren, verwarren2) liter. uit het veld slaan, warren -
11 dérouter
-
12 décontenancer
décontenancer [deekõtnãsee]1 van de wijs brengen ⇒ uit 't veld slaan, van zijn stuk brengen -
13 смущать
v1) gener. beduivelen, beduvelen, overbluffen, verbluffen, generen, in de war brengen, in verlegenheid brengen, verbijsteren, verwarren2) liter. uit het veld slaan, warren -
14 be uncrushable
-
15 uncrushable
-
16 run
n. hardlopen; afstand; rit; gedeelte; serie; "trein ", aanval--------v. rennen, weglopen; laten lopen; een programma starten (in computers); overgaan, laten lopen, beheren; voorbereiden; oprichten; voldoen; waarmaken; doorgaan; lekken; uitkleden; moeite doenrun1[ run] 〈 zelfstandig naamwoord〉2 〈 benaming voor〉 tocht ⇒ afstand; eindje hollen; tocht, vlucht, rit; traject, route, lijn; tochtje, uitstapje 〈 van trein, boot〉; 〈 skiën〉 baan, helling; 〈 cricket, honkbal〉 run 〈 score van 1 punt〉♦voorbeelden:at a/the run • in looppasthe play had a five months' run in London • het stuk heeft vijf maanden in Londen gespeeldget/have a (good) run for one's money • waar voor zijn geld krijgengive someone the run of • iemand de (vrije) beschikking geven over〈 slang〉 the runs • buikloop, diarree————————run21 rennen ⇒ hollen, hardlopen2 〈 benaming voor〉 gaan ⇒ (voort)bewegen; lopen; (hard) rijden; pendelen, heen en weer rijden/varen 〈 van bus, pont e.d.〉; voorbijgaan, aflopen 〈 van tijd〉; lopen, werken 〈 van machines〉; (uit)lopen, (weg)stromen, druipen 〈van vloeistoffen e.d.〉; 〈 figuurlijk〉 (voort)duren, lopen, gaan, zich uitstrekken, gelden3 rennen ⇒ vliegen, zich haasten♦voorbeelden:run at someone • iemand aanvallenrun at something • toestormen op iets2 the play will run for ten performances • er zullen tien voorstellingen van het stuk gegeven wordenrun afoul/foul of • 〈 figuurlijk〉stuiten op, in botsing komen metfeelings ran high • de gemoederen raakten verhit/liepen hoog oprun on electricity • elektrisch zijnrun to crabbiness • geneigd zijn tot vittenrun to extremes • in uitersten vervallenhe ran fifth • hij kwam als vijfde binnenrun across someone/something • iemand tegen het lijf lopen/ergens tegen aan lopenrun for it • op de vlucht slaan, het op een lopen zettenRoman noses run in our family • de adelaarsneus zit bij ons in de familierun through the minutes • de notulen doornemenhis inheritance was run through within a year • hij had binnen een jaar zijn erfenis erdoor gejaagdmy allowance doesn't run to/I can't run to a car • mijn toelage is niet toereikend/ik heb geen geld genoeg voor een auto→ run around run around/, run away run away/, run back run back/, run down run down/, run in run in/, run into run into/, run off run off/, run on run on/, run out run out/, run over run over/, run up run up/II 〈 overgankelijk werkwoord〉2 〈 benaming voor〉 doen bewegen ⇒ laten gaan; varen, rijden; doen stromen, gieten; in werking stellen, laten lopen 〈machines e.d.〉; 〈 figuurlijk〉 doen voortgaan, leiden, runnen♦voorbeelden:run someone over • iemand overrijdenrun a business • een zaak hebbenrun a car • autorijden, een auto hebbenrun someone close/hard • iemand (dicht) op de hielen zitten; 〈 figuurlijk〉 weinig voor iemand onderdoenrun a comb through one's hair • (even) een kam door zijn haar halen6 we won't run him • we zullen hem niet inschrijven/laten deelnemen
См. также в других словарях:
Pferd — (s. ⇨ Ross). 1. A blind Ferd trefft gleich (gerade) in Grüb herein. (Jüd. deutsch. Warschau.) 2. Alte Pferde achten der Peitsche nicht. Lat.: Psittacus senex ferulam negligit. (Gaal, 926.) 3. Alte Pferde gehen nicht durch. Holl.: Het hollen is… … Deutsches Sprichwörter-Lexikon
Vogel — 1. A Fôglar diar so êder sjong, gung a Kâter iar inj aauer a dik me (wegh me üüb a Dâi). (Amrum.) – Haupt, VIII, 351, 19. Die Vögel, die so früh singen, mit denen geht die Katze über den Deich (am Tage weg). 2. A grosser Vogel braucht a gross… … Deutsches Sprichwörter-Lexikon